Lezingenreeks 2019 met als thema ‘De grenzen van geloof en ongeloof’

Eerste meeting

Gastspreker: Pieter Coppens

Datum en plaats: 23 januari 2019, Rotterdam

Onderwerp: De grens tussen geloof en ongeloof: Faysal al-Tafriqa, geschreven door al-Ghazali

Pieter Coppens heeft een lezing gehouden met als thema de opvattingen van al-Ghazali, een van invloedrijkste personen ooit in de islamitische wereld, over de grens tussen geloof en ongeloof. Dit deed hij door uitgebreid stil te staan bij het boek Faysal al-Tafriqa, waarin al-Ghazali een theorie ontwikkelt die beschrijft en bepaalt wanneer iemand al dan niet in ongeloof (kufr) valt.

Allereerst stond Pieter stil bij de context van theologische werken. Dit soort werken worden niet in een vacuüm geschreven, maar juist binnen een sociaal-politiek context. Filosofische ideeën zijn enerzijds de oorzaak, en anderzijds het resultaat van bepaalde sociaal-politieke toestanden en verhoudingen. Pieter geeft hier het voorbeeld van democratie als sociaal-politieke stelsel. Volgens rechtssocioloog Carl Schmitt is democratie het resultaat van een specifieke theologische structuur, namelijk het deïsme. Want, zo luidt de redenatie, het deïsme is een godsbegrip dat uitgaat van een scheppende God die verder geen bemoeienis met en invloed op het leven in de wereld en het universum heeft. Dit godsbegrip heeft ertoe geleid dat mensen zich niet meer lieten leiden door goddelijke wetten en religieuze leiders, maar zelf wetten gingen opstellen en leiders kiezen.

Op soortgelijke wijze is volgens Pieter het werk van al-Ghazali enerzijds het resultaat van de tijd waarin hij heeft geleefd, en anderzijds van bepalende invloed geweest voor de periode na zijn leven. Want in zijn tijd verkeerde de islamitische wereld in een zeer slechte toestand. Politiek gezien was het onrustig omdat leiders voortdurend werden vermoord en religieus gezien was er sprake van een chaos omdat elke stroming de andere verketterde. Verkettering was een groot gevaar voor mensen. Want was je eenmaal verketterd, dan was je niet meer zeker van je leven.

Om dit probleem op te lossen schrijft al-Ghazali het bovengenoemde werk. Zijn doel hierbij was om een theorie te ontwikkelen die ervoor moest zorgen dat de noodzaak voor verkettering minder werd door als het ware ‘de kring van Islam’ zo groot mogelijk te maken. Dit uiteraard zonder te vervallen in een vorm van relativisme waardoor het niet meer uitmaakt wie of wat je bent. Allereerst formuleert al-Ghazali een grondprincipe dat de grens tussen geloof en ongeloof vaststelt. Geloof is het beschouwen van wat de Profeet heeft gebracht als waar(heid), en ongeloof is het beschouwen van wat de Profeet heeft gebracht als een leugen. Hierna formuleert al-Ghazali meerdere gradaties van wat waar is. Kort samengevat stelt hij dat zolang iemand ervan overtuigd is dat religieuze entiteiten en gebeurtenissen (zoals God, hemelvaart van de Profeet en het hiernamaals) op een van de hieronder genoemde modi bestaan/zijn en daarmee dat het waar(heid) is, deze persoon niet kan en mag worden verketterd. Deze modi zijn als volgt:

  1. Ontologisch bestaan, oftewel het reële en concrete bestaan van iets, onafhankelijk van onze waarneming en rede.
  2. Zintuigelijk bestaan, oftewel het bestaan van zaken bij gratie van onze zintuigen. Hierbij valt te denken aan bepaalde vormen van openbaring aan de Profeet.
  3. Conceptueel, imaginair bestaan
  4. Intelligibel/redelijk bestaan, waarbij de essentie/het wezen van zaken bepalend is voor de betekenis. Als bijvoorbeeld gesproken wordt van ‘de hand’ van God, dan wordt volgens deze modus van bestaan onder de hand van God verstaan de kracht om het een en ander te geven en nemen.
  5. Analoog bestaan, oftewel dat bepaalde zaken slechts symbolisch bestaan.

Verder dient men te geloven in het bestaan/zijn van drie entiteiten:

  1. Tawhid, oftewel de absolute eenheid van God in alle opzichten
  2. Nubuwwa, oftewel de profeetschap
  3.  Mead, oftewel het hiernamaals

Nog twee andere principes wat een moslim niet mag tegenspreken zijn de Moetawatir, oftewel overleveringen die als absoluut authentiek worden beschouwd, en de ijmaa, oftewel de consensus van geleerden. Al-Ghazali merkt echter meteen op dat de meningen zeer verdeeld zijn over de aard van deze twee principes.

Op deze wijze probeert al-Ghazali meerdere manieren van betekenisgeving acceptabel te maken.

Derde meeting

Gastspreker: Rasid Bal

Datum en plaats: 13 februari 2019, Rotterdam

Onderwerp: Islamitische Natuurtheologie en Deïsme

Introductie

Er is een verschil tussen een apologetische houding t.o.v. het andere/vreemde, en een proactieve houding om nieuwsgierig te zijn en het andere/vreemde te leren kennen. Tijdens deze lezing wordt getracht om vooral de tweede houding aan te nemen. De volgende onderwerpen worden besproken:

  1. Centrale vraag: God-natuur-mens verhouding
  2. Wat Islam is voorafgegaan: Goden om de werkelijkheid te ordenen
  3. Monotheïsme en natuurvoorstelling
  4. Openbaringstheologie versus mechanistische natuurbeeld
  5. Perspectieven voor de toekomst

Ons beeld van de natuur en het beeld van God hebben invloed op elkaar. Vandaag de dag is er sprake van een werkelijkheid dat een deterministische en mechanistische beheersing, verklaring en inrichting behelst. Het menselijke en sociale leven wordt begrepen aan de hand van termen als context, factoren, variabelen, resultaten en verschijnselen. Wat voor godsbeeld past bij deze werkelijkheid? Het christendom is gaandeweg in interactie geweest met dit wereldbeeld. Vragen die hierbij gesteld werden zijn of een God wel past bij deze werkelijkheid en zo ja, wat voor rol en functie zou kunnen worden weggelegd voor deze God?

Vóór de komst van de Islam werd door Arabieren de natuur gezien als iets waarin je geen regelmaat en patronen kon vinden. Verandering en beweging is willekeurig, wat betekent dat jou als mens alles kan overkomen. In dit natuurbeeld werden Goden betrokken door hen als oorsprong van alles te beschouwen. De goddelijke beginselen werden beschouwd als ordenende beginselen. De kahin/cohen/intermediair-geestelijke werd gezien als vertegenwoordiger van deze beginselen. Goden waren immanent aan de natuur.

De Islam/het monotheïsme bekritiseerde dit natuurbeeld door te stellen dat het willekeurig is, en dat daarmee het menselijk leven willekeurig blijft. Dit heeft als gevolg dat het gevoelig is voor misbruik en uitbuiting. Het monotheïsme kwam met het alternatief van één God en daarmee één oorzaak en één natuur. Het gaat uit van een scheppende, almachtige en alwetende God. Het natuurbeeld werd gekenmerkt door ordening, doelmatigheid en balans. In de natuur konden we tekenen van God zien. De openbaring werd beschouwd als het ordeningsprincipe van het menselijk leven. Deze openbaring werd middels de fikh-traditie geïnstitutionaliseerd. Deze traditie had de functie om de afstand tussen het alledaagse leven en de Koran als bron te overbruggen. Gaandeweg ontstonden er regels die weliswaar aanvankelijk waren afgeleid van de bronnen van de Islam, maar daarna een eigen leven gingen leiden. Smeekgebeden kregen de rol om de kloof tussen God en mens kleiner maken.

Met de komst van de Griekse Natuurfilosofie werd de natuur als het ware herbezield via de gedachte van causaliteit.

Dit had als reactie dat men God weer terugbracht naar de wereld waarbij men uitging van de gedachte dat alles mogelijk was , dat er geen noodzakelijkheid en autonome causaliteit was. Goddelijke interventie kreeg alle ruimte. Nog steeds was er sprake van regelmaat in de natuur, maar deze was flexibel genoeg om ruimte te maken voor Goddelijke ingrijpen.

In 17de eeuw was het natuurbeeld in Europa veranderd. Waarneming, wiskundige beschrijving van natuurverschijnselen waren gangbaar geworden. God werd niet meer nodig geacht als verklaringsgrond. Kenmerkend aan het wereldbeeld was mechanisering. In de 18de eeuw kregen we in Europa steeds meer wetenschappelijke activiteiten om de natuur te ontdekken en te begrijpen. De ordening die in de natuur werd ontdekt werd nog steeds gezien als tekenen van God. God werd via de natuur ontdekt. Wel ontstond steeds meer twijfel in de gedachte dat de ordening in de natuur het werk van God was. In de 19de en 20se eeuw werd de wetenschap volledig geïnstitutionaliseerd en God werd volledig ‘functieloos’. Slechts voor zingeving aan het menselijk leven kreeg God een rol toebedeeld.

In de Islamitische wereld werd het westen in de middeleeuwen en daarvoor gezien als christelijk met alle blasfemische ideeën erbij. Vanaf de 18de een 19de eeuw veranderde dit beeld en werd het meer en meer gezien als het oord van wetenschap, ideologieën (nationalisme, communisme, kapitalisme) en kolonisatie. Het Westen had met andere woorden meerdere identiteiten die onsamenhangend waren. Er waren twee belangrijke reacties, namelijk een volledige omarming enerzijds en anderzijds een volledige verwerping van alles waar Europa voor stond.

Tegenwoordig theïsten door de wetenschapswereld gezien als afvalligen, terwijl deïsten en agnosten gedoogd worden. Dit omdat het niet verenigbaar wordt gezien met het deterministisch, voorspelbaar en beheersbaar wereldbeeld. Atheïsme wordt de waarheid. Terwijl de mens als een scheppende actor wordt beschouwd, is God de ‘verbeelde’ schepper.

Gelovigen reageren op gefragmenteerde wijze op belangrijke levensvragen; enerzijds wordt de hoe-vraag op een mechanistische wijze beantwoord en zo een voorstelling van de natuur verkregen, en anderzijds wordt de waarom-vraag beantwoord middels termen als oorsprong, zingeving en inspiratie, wat resulteert in religie, filosofie en levensbeschouwing. Hierdoor ontstaat er een gefragmenteerde wereldbeeld waarbij de natuur mechanistisch wordt uitgelegd en het dagelijks leven nog steeds bezield wordt beschouwd. De Koran wordt teruggedrongen tot het private domein. In het private leven vlucht men naar het hiernamaals.

God is gescheiden van het universum. God maakt zich zichtbaar via orde en wetten, en via openbaring. We herkennen God in de natuur, dat mechanisch is geordend. Niet God grijpt in, maar de mensen betrekken God op deze ordening. Ook wordt God betrokken bij zingeving aan het menselijk leven.

Vierde meeting

Gastspreker: Robert Lemm

Datum en plaats: 20 februari 2019, Rotterdam

Onderwerp: NIEUWE RELIGIOSITEIT EN SECULIERE CULTUUR,

en de grens tussen geloof en ongeloof

Ooit was Cultuur een uitvloeisel van de religieuze beschaving. De grote kunstuitingen op het gebied van de literatuur, de muziek, de schilderkunst, de beeldhouwkunst en de architectuur getuigen daarvan.

Sinds de Verlichting in de achttiende eeuw zien we de Cultuur steeds onafhankelijker worden van de Religie, en in de Moderniteit kunnen we zeggen dat Cultuur het substituut is van Religie, een nieuw soort religiositeit in een compleet geseculariseerde westerse maatschappij. Naast de Economie, ofwel de religie van het Geld, fungeert de Cultuur als een soort hofdame die ons moet doen geloven dat de mens niet alleen van brood leeft. Vandaar dat de seculiere Staat de Cultuur subsidieert met ons aller belastinggeld. En zo zien we dagelijks, vooral op zondag, lange rijen staan voor de musea, het concertgebouw, de schouwburg, waar vroeger de kerken vol zaten. Het minder gecultiveerde publiek bezoekt de voetbalvelden of andere sportevenementen, de bossen en de stranden op wat ooit de Dag des Heren heette.

Zoals gezegd, zette de ontkerstening van West-Europa in met de Verlichting, waaruit de Revolutie van 1789 is voortgekomen, en in het kielzog daarvan het liberalisme, gevolgd door het socialisme en de invoering van de democratie, ofwel de leer van de gelijkheid. Religie wordt nog wel getolereerd, maar moet achter de voordeur blijven. “Ieder voor zich, en God voor ons allen” luidde het liberale devies. Hoe onnatuurlijk dat is, bewijst het woord “religie”, wat binden betekent. De vraag is dan wat in onze democratie de mensen bindt. De seculiere overheid profileert zich als “neutraal”, maar propageert in feite het liberalisme en/of het socialisme, eventueel aangevuld met het humanisme.

Waar is het verval van de Religie begonnen? Aan de top van de maatschappelijke piramide, in de upper class, de elite. De invloed van de filosofen- en kunstenaarscultuur sijpelde neerwaarts in de menswetenschappen aan de universiteiten en vormde via de journalisten en de media de Publieke Opinie. De godsdienst speelt daarin geen rol van betekenis.

***

De grens tussen Geloof en Ongeloof is van alle tijden. In de eerste eeuw van de christelijke jaartelling lezen we bij de apostel Paulus hoe hij zich eens naar Athene begaf. Athene was toen het centrum van de filosofie, de cultuur, de wetenschap. Het was de plaats waar het nieuwe zich aandiende. En daar keek men met belangstelling uit naar wat de nieuwlichter Paulus te vertellen had. De “ene God” die hij preekte, de God die alles geschapen heeft, viel niet slecht. Daar hadden de denkers, hoewel gewend aan het veelgodendom, best oor naar. Toen hij echter over de opstanding der doden begon, keerden zijn toehoorders zich van hem af. Dat vonden ze te gek voor woorden. Daar konden de filosofen niets mee. Je kon erover speculeren, zoals Plato ooit deed met zijn idee van zielsverhuizing, maar je had er verder niets aan.

Jezus had tijdens zijn openbaar leven gezegd dat wie in hem gelooft, in eeuwigheid niet zou sterven, en zijn eigen opstanding was daarvan het eerste bewijs. Staande voor de Romeinse landvoogd Pilatus had hij zichzelf de Waarheid genoemd, en daarop had Pilatus geopperd: Wat is waarheid?…Die sceptische uitlating van de ontwikkelde Romein correspondeert met de houding van de filosofen of de denkende opiniemakers van onze tijd. Waarheid is iets subjectiefs, iets wat afhankelijk is van de beschouwer. Onze postmoderne filosoof pontificeert: ieder is zijn eigen waarheid, zoals zelfs ieder zijn eigen werkelijkheid is. Het geloof is prima, maar het is niet meer dan een persoonlijke ervaring. De vraag is dan over welke wezenlijke dingen we het nog eens kunnen worden. Of ook, wat ons als volk of samenleving bij elkaar houdt. Daarop geven onze huidige denkmeesters verschillende antwoorden. Het is de taal en de geschiedenis van een bepaald land, het zijn de gewoontes en de tradities. Maar daar is in onze multiculturele tijd danig de klad in gekomen. Tradities zijn cultuurbepaald, evenals de geschiedenis. Denk wat Nederland betreft maar aan de Zwarte Piet discussie, of het slavernijverleden. Of denk maar aan de islam die hier vrij recent is, en bezig is de cultuur van het land te veranderen, tegen de achtergrond van het wegvallen van het christendom. En zelfs het taalgebruik verandert steeds sneller met de generaties.

Zoals gezegd, wordt een volk voornamelijk gebonden door religie. De islam bijvoorbeeld, is gemeengoed in landen van Noord-Afrika, het Midden-Oosten en verder naar Pakistan, of Indonesië. Het katholicisme is nog een gemeenschappelijke traditie in de Latijns-Amerikaanse landen en sommige Oost-Europese landen als Polen, Slowakije, Kroatië. Maar de invoering van de liberale democratie ondermijnt er de religieuze traditie in snel tempo. West -Europa is verregaand geseculariseerd. Het christendom heeft er reeds lang geen invloed meer.

***

De grens tussen geloof en ongeloof is vooral een zaak van het individu, maar niet het individu in postmoderne of eigengereide zin, of in de zin van anders dan anderen willen zijn, of “het verschil willen maken”. We hebben het hier over het individu in archetypische zin, in algemeen menselijke zin, het individu die een gids is, een wegwijzer, een grensverkenner of eventueel een grensoverschrijder. We hebben het over wat ze vroeger een autoriteit noemden, een klassiek die deel uitmaakte van wat ooit de “canon” was. Het type van de overtuigde atheïst is eerder een uitzondering dan de regel. Regel is, aan de kant van het ongeloof, de massamens, de hedonist of materialist. Het type van de grensverkennende gids houdt zich bezig met de levensvragen, die hij als onvermijdelijk ziet: wie ben ik, of wie zijn wij?, waarom zijn we er?, waar gaan we heen?, waartoe bestaat alles?, waarom bestaat het lijden, en het kwaad? Op zulke vragen blijft de wetenschap het antwoord schuldig. En toch behoren ze de wetenschappelijke mens bezig te houden. Ooit was dat het terrein van de speculatieve wetenschap, de metafysica. In onze tijd is dat terrein verlaten voor de positivistische wetenschap, voor het tellen, meten en wegen van de geestloze massamens.

De grens tussen geloof en ongeloof is het gebied van de twijfel, niet de methodische twijfel van Descartes, maar het “onderzoekt alles, en behoud het goede” van Paulus. De Spaanse dichter-filosoof Miguel de Unamuno noemt die “grens van de twijfel” het tragisch levensgevoel in zijn cruciale boek uit 1913. Kernvraag van dat gevoel is of wij voortleven na de dood. De apostel Paulus zegt: als wij niet in onze opstanding geloven, is ons geloof zinloos. Unamuno trekt daaruit de conclusie dat dan ons leven geen zin heeft. De humanist zal zeggen dat ook wanneer er geen leven is na de dood, het zin heeft om je in te zetten voor de komende generaties, voor een betere wereld, voor de mensenrechten, voor de Vooruitgang in het algemeen. Maar die argumenten overtuigen niet echt. De meeste zogenaamde “zingeving” is niets meer dan een verdringing van het feit van de dood.

Unamuno maakt van het geloof in het eeuwige leven (wat trouwens in het Credo staat dat alle christenen belijden) een existentiële kwestie. Besta ik, bestaan wij? De meeste filosofen van zijn tijd, begin 20ste eeuw, hebben de metafysica opgegeven. Als het om het bestaan gaat, dan gaat het om het tijdelijk bestaan in ons sterfelijke vlees. Het “Dasein” om met Martin Heidegger te spreken. Zo niet voor de Spaanse dichterfilosoof. Wij bestaan slechts door onze kern, onze ziel. Ook het begrip ziel, al door de filosoof Plato opgevat en door het christendom overgenomen, is uit het moderne academische discours verdwenen.

Het ligt in de natuur of aard van de mens om te willen blijven wie hij is, en dat wil zeggen: om voort te bestaan na de dood. Daarmee opent Unamuno zijn boek Het tragisch levensgevoel in de mensen en de volkeren. Vele filosofen passeren in zijn boek de revue. Uitgebreid komt ook Spinoza aan de orde. Spinoza heeft gezegd dat in de Natuur alles wil voortduren. Maar hij spreekt niet over het voortduren van iedere mens afzonderlijk, over de ziel. Voor Spinoza is God gelijk aan de Natuur, Deus sive Natura. En dat komt neer op het pantheïsme, dat de christelijke apologeet C.S. Lewis het meest primitieve godsbeeld in de geschiedenis van de mensheid noemt. Het wil zeggen dat God gelijk over alles verdeeld is, over mineralen, planten, dieren en mensen. Het komt van oorsprong uit India, en het is het godsbeeld dat ten grondslag ligt aan het bestuurssysteem dat democratie heet. Alle mensen zijn gelijk, en daarom hebben ze allemaal stemrecht, ongeacht talent, inzicht, maatschappelijke positie. Er is geen hiërarchie, dus geen orde. Dat is in tegenspraak met wat de Natuur leert, want de zon is belangrijker dan de andere planeten, en het hart en de longen in het menselijk lichaam zijn essentiëler dan de benen of de blaas, en de aap is hoger ontwikkeld dan de muis of de slang.

De wil tot voortbestaan is behalve een persoonlijke zorg, iets wat alle mensen, de samenleving als geheel raakt. Geloven wij in het leven na de dood, dan zullen wij ons tijdelijk leven daarop inrichten in ethische zin. Het humanistische argument dat de godsdienst de oorlogen heeft veroorzaakt, is een sofisme – dat uitgaat van misbruik van de godsdienst, of dat voorbijgaat aan het feit dat oorlogen in wezen economische oorzaken hebben.

Het tragisch levensgevoel wortelt in de strijd tussen onze wil en ons verstand. Ons verstand eist bewijzen. Wie echter genoegen neemt met het idee van dood is dood, of dood is einde verhaal, is ziek, oneerlijk of getuigt van een beschadigde natuur. Wie zich troosten met “la joie de vivre”, “het leven is verrukkelijk”, of wie het leven vieren zoals de filosoof Nietzsche, verdringen het verlangen dat iedere mens van nature is ingeschapen, het verlangen om voort te bestaan na de dood. En dat is iets anders dan het door Nietzsche opgedolven Indiase sprookje van de Ewige Wiederkunft – die niemand troost biedt.

De Katholieke Kerk heeft in de Middeleeuwen een binding ingevoerd tussen Geloof en Rede, en daarmee het bestaan van God en de ziel willen bewijzen. Maar dat heeft het tragisch levensgevoel veeleer versterkt, omdat er geen redelijk bewijs is. Konden God, de ziel en het leven na de dood bewezen worden, en zouden de mensen hun leven daarop niet instellen, dan zou de wereld een totale hel worden. Daarom heeft God de mens een vrije wil gegeven, en die sluit het “bewijs” in positivistische zin uit. Wie Hem zoekt, zal Hem vinden.

Het gevoel kan van de troost geen waarheid maken, en evenmin kan de rede waarheid omzetten in troost. Want de Rede bewijst de Waarheid niet. De opstanding, het eeuwig leven is een vitale behoefte, een diep verlangen dat het geloof body geeft. Het gaat om “willen geloven”. Sommige christelijke critici verwijten Unamuno dat hij van geloven een act van de wil maakt, terwijl het volgens hen een genade is, een gave die men (passief) ontvangt. Maar wie niet zoekt, zal niet vinden.

De ziel is het bewustzijn dat met het lichaam verbonden is, en dat daarbuiten voorstelbaar is. Dat is de kern van het vele malen herdrukte boek Eindeloos bewustzijn van de Nederlandse cardioloog Pim van Lommel uit 2007. Dat bewustzijn is niet beperkt tot onze sterfelijke hersens, zoals Van Lommel heeft geconstateerd bij patiënten met bijna-dood-ervaringen op de operatietafel. De existentialist Unamuno legt de term ex-sistere als volgt uit: ‘Bestaan betekent dat iets op zodanige wijze buiten ons is geplaatst dat het er eerder was dan onze waarneming ervan, en dat het daarbuiten (buiten onze waarneming) kan voortbestaan wanneer wij verdwijnen.’ De moderne filosofen kunnen er niets mee, zoals vele collega´s cardiologen van Pim van Lommel niet overtuigd zijn van zijn bevindingen. De uitzonderingen, daargelaten.

De wetenschap die de vraag naar onze ziel, ons “eindeloos bewustzijn”, naar God in laatste instantie, naast zich neerlegt verliest zich in bijzaken, zaken die alleen het tijdelijke raken. De platvloerse uitspraak van “pluk de dag”, of “vermoei je niet met dingen die je toch niet kunt weten” verdringen de (vaak onbewuste) wanhoop. Filosofie en Religie hebben elkaar nodig, maar ze leven met de rug naar elkaar toe, zoals ik in mijn boek Het labyrint van de filosofie (2017) heb uiteengezet.

De filosoof mag zich afvragen waar het lijden en het kwaad in de wereld vandaan komen. Het bestaan ervan valt door niemand te ontkennen. Waarom dan zich druk maken om utopische projecten, mensenrechten, Verenigde Naties, vooruitgang, bestrijding van de armoede – die trouwens nooit uit de wereld is weggeweest?

“Alle Liebe ist Mitleid” luidt een bekende uitspraak van de Duitse filosoof Arthur Schopenhauer. En dat is precies een van de wezenskenmerken van God. Hij heeft ons een vrije wil gegeven, wat inhoudt dat we voor het goede kunnen kiezen. Gevolg van kiezen voor het kwade is voor een belangrijk deel het lijden. Onverdiend lijden is een gevolg van de zondeval, die blijkbaar nodig was om vanuit het kinderstadium van het paradijs door bewustwording toe te groeien naar de hemelse staat. En dat kan alleen door onverdiend lijden, door mede-lijden, wat de hoogste vorm van liefde is. De gelovige vertrouwt op de Voorzienigheid Gods, op “eind goed, al goed”.

‘De mens die godsdienstig is, neigt er van nature naar te geloven in het bestaan van een onzichtbare, bovennatuurlijke en wonderbaarlijke wereld, en die neiging hangt samen met een vage herinnering aan een voormalige staat’, schrijft Unamuno. Kennis is herinnering, aldus Plato. Het bewustzijn van een zondeval ligt dus diep in het geheugen van de mens begraven. Maar ook zijn toekomstige bestemming ligt in het geheugen begraven. Zich daarvan een voorstelling maken, is de mens eigen. De godsdienstige of kerkse mens die dat niet doet ‘omdat we daar toch niets over kunnen weten’ mist de verbeeldingskracht die kenmerkend is voor de denkende gelovige, voor de “mysticus”, te beginnen met Johannes de Evangelist.

Wie gelooft in het leven na de dood, weet dat zijn lot in het hiernamaals wordt beïnvloed door hoe hij in de tijd heeft geleefd. ‘Ons moreel besef zal sterker zijn naar de mate waarin ons geloof in God en in de voortduring van onze persoonlijkheid na de dood sterker is’, schreef de Tsjechische wiskundige en filosoof Bernard Bolzano in zijn werk Athanasia uit 1838. Dus wie in God geloven, verbeteren de wereld.

Robert Lemm

Lezingenreeks 2018 met als thema ‘Democratie, Secularisme en Islam in Nederland’

Eerste meeting Lezen Leven

Gastspreker: Martijn de Koning

Datum en plaats: 14 maart 2018, Rotterdam

Onderwerp: Het Salafisme en de Politieke Theologie van de Nederlandse Staat

Introductie door Pieter Coppens

Als organisatie hebben we ons beperkt tot een vertaling van de Koran. Wij willen onze organisatie niet beperken tot een vertaling van de koran. Wij willen voorzien in de mogelijkheden van het Bildungsideaal/ Edeb. We willen trekker zijn van geestelijke ontwikkeling onder moslims waarbij onderscheid wordt gemaakt in persoonlijke, religieuze, algemene culturele, sociale en politieke vorming. Dit is iets wat binnen de wereld van universiteiten steeds meer onder druk komt. Meerdere vakken die zullen worden aangeboden om deze brede scala aan vorming te bevorderen. Dit wordt gedaan in de vorm van een integraal programma dat min of meer drie jaar duurt. Deze lessenreeks dient begrepen te worden als een pilot voor het uitgebreide programma.

Lezing Martijn de Koning

Introductie

Ik heb het boek Salafisme met een aantal andere auteurs geschreven. Hiervoor heb ik veel veldwerk gedaan. Dit project is begonnen in 2006-2007. In tussentijd is Salafisme in toenemende mate een politiek onderwerp geworden en een onderwerp van beleid. Als men het over radicalisering heeft, dan heeft men het ook over het salafisme. Vandaag de dag gaat men gewoonlijk uit van scheiding tussen kerk en staat en dat beiden niet door elkaar beïnvloed worden. Twee constanten zijn dat staat zich voortdurend bezighoudt met religie en dat religieuze instanties ondergeschikt zijn aan de staat. Dit kunnen we de politieke theologie noemen van de seculiere staat. Ondanks de scheiding, heeft de staat altijd een soort ‘religiebeleid’. Dat is nu vooral het geval mbt islam.

Politici over het salafisme

Het probleem van deze uitspraken is dat ze uitgaan van verschillende definities van het salafisme.

Salafisme definiëren we in ons werk als een trend binnen de islamitische traditie die op basis van een ideaalbeeld probeert moslims een visie levenswijze willen meegeven die volgens hen rechtvaardiger en bevredigender is. Authenticiteit is niet per se een onderscheidend eigenschap van het salafisme. Dit is iets wat we bij alle religieuze bewegingen terugzien.

Wat is het beleid/ de positie van de staat t.o.v. het salafisme?

AIVD zegt dat islam meerdere stromingen kent. Het gaat niet zozeer om de geloofsleer op zich, maar juist om de manier waarop onderdelen van het geloof aan anderen worden opgelegd. Het is niet helder af te bakenen. Het is meer een verzamelterm voor fundamentalistische stromingen binnen de Islam.

De Staat zegt zich niet bezig te houden met religie, maar doet het feitelijk wel. In Nederland hebben we de verzuiling gehad. Elke zuil had haar eigen instituten. De overheid hield zich hiermee bezig via het vastleggen van wettelijke kaders en subsidies. Enerzijds zijn ze dus autonoom, maar anderzijds worden ze binnen juridische perken gehouden.

Vanaf 2003 is de term salafisme toegetreden tot onze vocabulaire. Dit gebeurde naar aanleiding van een rechtszaak over een aantal mensen die naar de regio Kasjmir waren gegaan om te strijden. Voor het eerst stelde het OM dat het om salafisten ging. Justitie is het salafisme steeds meer als een radicale-extremistische-fundamentalistische stroming die oproept tot gewelddadigheden en terreur. Op moment dat de woorden radicaal, extreem en fundamentalistisch in één zin voorkomen, dient men zich af te vragen wat het doel van die zin is en niet zozeer wat er gesteld wordt in die zin. Het idee is dat wanneer een salafist geweld pleegt, dit gerelateerd wordt aan zijn of haar salafistische opvattingen.

Wat doet dit beleid?

Hiermee wordt onderscheid gemaakt in een goede vorm van islam en een slechte vorm van islam. De overheid wil niet de complete Islam als een probleem zien. Dit onderscheid is niet nieuw. Met name in de koloniale geschiedenis werd onderscheid gemaakt in een gevaarlijke en niet gevaarlijke vorm van islam. Twee relevante begrippen hierbij zijn het oriëntalisme en het racisme. De niet gevaarlijke vorm van Islam werd met rust gelaten, maar de zogenoemde gevaarlijke islam (met name Arabieren) moest volledig geïsoleerd worden.

Het begrip Politieke Theologie

Degene die dit begrip heeft gemunt, is Carl Schmitt. Centrale vraag die hij stelt, is wanneer een staat soeverein en legitiem is.  Volgens hem zijn de moderne staten vanaf half negentiende eeuw zijn vervangers van de oude religie. Vroeger was god de ultieme wetgever, nu is het de staat. Dit behandelt hij vanaf drie invalshoeken: sociologie van conceptenjuridische dialectiek en legitimiteitvan de staat. Een staat is soeverein op moment dat het in staat is om de uitzondering op de regel te bepalen. Het bepalen van de regel zelf is niet zo belangrijk. Want met uitzonderingen worden exceptionele interventies bepaald. Bij een existentiële crisis m.b.t. het voortbestaan van de staat gaat het bijvoorbeeld om een uitzonderingssituatie; degene die dit tegenhoudt is degene die soeverein is.

Hendrick de Vries: Het werk van de staten is moeilijker geworden omdat we in een mondiale wereld leven waarbij er bedreigingen komen die de staat niet tegen kan houden. We zien voortdurend dat staten met nieuwe regelgeving komen om soeverein te kunnen blijven. Om grip te krijgen wat ongrijpbaar is. De staat is voortdurend in concurrentie met religie.

Staat van uitzondering

Deze drie zaken zien we terug in de discussie over islam en het salafisme in het bijzonder. Ten eerste bemoeit de staat zich bezig met islam en moslims aan de hand van integratiebeleid. Het integratiebeleid komt op in de jaren zeventig. Het was de Molukse burgers die onderwerp van integratiediscussie werden gemaakt. De WRR stelde bijvoorbeeld dat migranten en vooral moslimmigranten een bedreiging vormen voor onze culturele verworvenheden. Toen had men het nog niet over normen en waarden. Zij stelden dat de islam niet een gevaar is, behalve als het botst met onze culturele verworvenheden.

Belangrijk moment betreft 1989. De Rushdie-affaire heeft ertoe geleid dat de Nederlandse staat ontdekte “dat er moslims leefden in Nederland”. Islam werd steeds meer een item. Het einde van de Koude Oorlog heeft hierin een rol gespeeld. Ook de Golfoorlog is hierin belangrijk. De binnenlandse veiligheidsdienst werd in de jaren negentig flink uitgebreid.

Met 9/11 wordt islam op politiek niveau een hot item. Nederland kiest voor het anti-radicaliseringsbeleid. Met name na de Madrid-aanslagen. Alle discussies over veiligheid gaan vroeg of laat samen met islam en andersom. Dit is wat onder securitisering verstaan moet worden. De wijziging van terrorismewetgeving is hieraan gerelateerd. Het sluierverbod is een gevolg van de islam-veiligheid discussie.

Deteritorrialisering

Dit wil zeggen dat dreiging losstaat van het grondgebied. Salafisme wordt gezien als een mondiale beweging. Sociale media en internet worden gezien als toegangskanaal van het salafisme tot Nederland. Dealen met het salafisme wordt hierdoor steeds moeilijker.

Enerzijds stelt men dat ideologie tot radicalisering leidt, en anderzijds wordt uitsluiting (root causes model) als bron van radicalisering beschouwd. Officieel voert de staat geen anti-salafisme beleid. Maar in wezen doet het wel. Want naast andere groepen, is het salafisme altijd het onderwerp geweest van antiradicaliseringsbeleid. AIVD heeft altijd aangegeven dat stigmatisering voedingsbodem is voor radicalisering. De AIVD is altijd zeer genuanceerd geweest. Maar ministeries bijvoorbeeld zijn gaan stellen dat actie ondernomen moet worden tegen salafisme.

Vriend / Vijand

Binnen het radicaliseringsbeleid wordt impliciet onderscheid gemaakt in vrienden en vijanden. Moslimjongeren worden als een risicogroep beschouwd. Zo wordt op Schiphol aan zogenoemde Jihadi profiling gedaan.

Goede en slechte burgers worden van elkaar onderscheiden door te kijken welke religieuze leer aangehangen wordt. De afbakening tussen vriend en vijand en de discussie daarover wordt niet zozeer door de salafisten zelf bepaald, maar vooral door politieke actoren en andere factoren. Ook de wens stigmatisering te vermijden en de veranderende omgeving (Syrië bijvoorbeeld) spelen een rol in de discussie wie vriend en wie vijand is.

Dit leidt ertoe dat bijvoorbeeld onderscheid wordt gemaakt in goede salafisten en slechte salafisten. En of er niet ooit een staatsislam komt in Europa.

Tweede meeting Lezen Leven

Gastspreker: Marin Terpstra

Datum en plaats: 21 maart 2018, Rotterdam

Onderwerp: Religie in de Democratie

Introductie

Tijdens deze les worden vier onderwerpen besproken:

  1. Het gedachtegoed van filosoof Thomas Hobbes met betrekking tot de moderne staat. Zijn opvattingen kunnen beschouwd worden als de grondideeën van de moderne staat.
  2. Inbreuk van de liberale democratie (er bestaat ook zoiets als onliberale democratie) op de moderne staat
  3. De opvattingen van Claude Lefort over liberale democratie
  4. De rol van religie in de democratie

Gedachtegoed van Hobbes

Hobbes was voorstander van de absolutistische monarchie. De soevereine staat was hier de vastlegger van. Deze soevereine staat zorgde ten eerste voor een onderscheid tussen binnenland en buitenland. Dit wil zeggen dat een grondgebied intern gepacificeerd wordt, d.w.z. dat één partij het monopolie op geweld en macht heeft. Ten tweede zorgde het voor een uniformering van overheid en rechtsorde. Overal op het grondgebied worden dezelfde wetten gehanteerd. Ten derde stemmen burgers in met de legitimiteit van de staat. Dit wil zeggen dat burgers omwille van de vrede macht overdragen aan de staat.

Het feit dat overal op het grondgebied dezelfde wetten gehanteerd worden, heeft gevolgen voor religie omdat deze vóór de komst van de soevereine staat haar eigen rechtsorde had. Vanaf dat moment heeft de kerk geen rechtsbevoegdheid meer in de politiek en publieke ruimte. De soevereine staat is geen goddelijke orde, maar juist een seculiere orde. Vóór de moderne staat was er in bepaalde zin taakverdeling tussen kerk en staat. Het eerste hield zich bezig met zielenheil van mensen en het tweede met wereldse zaken. Met de komst van de moderne staat krijgt religie een andere rol. Enerzijds ontstaat zoiets als bisschopstaf (publieke religie), anderzijds wordt religie iets individueels. De eerste rol betekende dat ieder regio/land haar eigen religie had voor de publieke ruimte. Met deze ideeën probeert Hobbes de dubbele loyaliteit te neutraliseren. In de publieke ruimte dient er maar één macht en één loyaliteit te zijn, en dat is de staat.

Inbreuk van de liberale democratie op de Moderne staat

Met de komst van liberale democratie verdwijnt de scheidslijn tussen burgers en de staat, iets wat in Hobbes’ moderne staat sterk aanwezig was. Hiermee lijkt er ook een eind te komen aan de verbanning van religie uit de publieke en politieke ruimte. Want op moment dat religieuzen aan de macht komen, komt hiermee ook religie aan de macht. Religie krijgt weer politiek gezag. Met de liberale democratie verschuift de soevereiniteit van de staat naar de burgers toe. De staat wordt beperkt in zijn handelen door de grondrechten van de burgers. Liberale democratie is met andere woorden een afzwakking van de soevereiniteit van de staat.

Opvattingen van Claude Lefort over liberale democratie

Volgens Claude Lefort wordt liberale democratie gekenmerkt door het ontbreken van een eenheid onder het volk. Daar waar in de traditionele democratie nog een eenheid gevonden kon worden in de opvattingen van het volk, is in de liberale democratie sprake van georganiseerde strijd tussen burgers. Zolang zij zich aan de regels houden, mogen zij elkaars opvattingen bestrijden en proberen aan de macht te komen. In deze staat wordt het onderscheid tussen de symbolische orde en de politieke werkelijkheid gewaarborgd. Iemand mag bijvoorbeeld niet zeggen dat hij of zij dé staat of dé macht is.

Rol van religie in Democratie

Het begrip religie wordt sinds de zeventiende eeuw geprojecteerd op alle overtuigingen, geloven, levensbeschouwingen, enz. op de wereld. Het woord religie stamt uit de Romeinse tijd. Het betekent voortzetting van tradities, sociale cohesie, binden en verering van de keizer. In de tijd van Romeinen werden religies onderscheiden als toegestaan en niet toegestaan. Het christendom was aanvankelijk een niet-toegestane religie in de Romeinse tijd. Toen deze religie zich had weten te vestigen, verving het het onderscheid tussen toegestane en niet toegestane religie door ware en onware religie. De theocratie deed zijn intrede. Er ontstond een priesterheerschappij. De vooronderstelling was dat de macht van God bemiddeld was.

In de liberale democratie is het niet meer de waarheid die de regels bepaalt, maar juist de autoriteit. De autoriteit staat voor de meerderheid van het volk. Waarheid wordt gereduceerd tot een individuele belevenis. Ook religie valt binnen dit domein. Na WOII werd religie steeds meer als een vijand beschouwd. Het werd gezien als de bron van alle vrijheid beperkende verboden en geboden.

Derde meeting Lezen Leven

Gastspreker: Raşid Bal

Datum en plaats: 04 maart 2018, Rotterdam

Onderwerp: Staat van Religie of Religie van Staat?

Introductie

Vorige keer hebben we het over gehad hoe het christendom zich door de eeuwen heen zich heeft verhouden tot de staat/politiek. Mijn stelling was dat het christendom zich niet kon verhouden met de staat en politiek. Het verlangde alleen maar onvoorwaardelijke onderwerping. Scheiding van kerk en staat diende zich aan als een noodzakelijke oplossing. Zeker in de context van de christelijke wereld. De politiek en kerk konden niet met elkaar samenwerken, om de samenleving te dienen. Mijn stelling voor de Islam is dat een scheiding tussen staat en religie niet noodzakelijk is. De islamitische geschiedenis is een getuige daarvan. De politiek en religie konden redelijk duurzaam met elkaar samenwerken, elkaar faciliteren en versterken.  

Islam in het publieke domein

Via de Fikh (islamitische jurisprudentie) zorgt islam voor dat mensen handelingsinstructies hebben voor het dagelijkse omgang en op die manier werd God overal aanwezig. De Sharia was van toepassing. De hele samenleving wordt ingericht op basis van islamitische regels en wetten. De politieke autoriteit en de religieuze autoriteit ondersteunen elkaar in besluitvorming en inrichten van de samenleving. De religie steunt de politiek; zij nestelt zich in het juridisch apparaat en overheidsinstellingen. Het legitimeert de staat, doordat de staat Sharia toepast en handhaaft is zij legitiem. De religie bemenst de instituties zoals madrassas, rechtspraak, stichtingen en soefistische orden en op via die instellingen werkt de religie zeer doordringend. De politiek en religie vullen elkaar aan. De taal, cultuur, verhoudingen en omgangsvormen zijn allemaal gekleurd door de islam.

Religie het zorgt voor sociale cohesie. Deze wederzijdse afhankelijkheid heeft 1200 jaar gewerkt. Het heeft geleid tot orde, stabiliteit veiligheid en welvaart. Deze ordening is gebaseerd op de islamitische bronnen en daarmee is zij heilig en gaande de tijd is een overtuiging ontstaan dat zij ‘eeuwig’ is beschikt. Na deze heilige ordening zou de einde der tijden (kiyama) komen.

Een aantal kwetsbare schakels hierin waren hoe politieke macht overgedragen moest worden, hoe macht misbruik tegengegaan zou moeten worden en invasie van vijanden. Deze kwetsbare schakels veroorzaakten tijdelijk onrust en verstoring van de ordening. Maar die tijden waren kortstondig en lokaal.

Deze cohesie is sinds 200 jaar in elkaar gezakt. Eerst stortte de islamitische wereld in politieke zin. Vervolgens ging de sociale cohesie storten en islamitische wereld is sterk gefragmenteerd en gekoloniseerd. Vanaf WO I begon bij de doorsnee moslims te doordringen dat de islamitische wereld in elkaar zakt.

Kan de islamitische geschiedenis en ordening hersteld worden? kunnen moslims hun centrum weer vinden? Waar is het? Wat moet anders? Of gaat het om dat de islamitische wereld zich voegt aan de wereldgeschiedenis? Zich snel moderniseert en zich aansluit bij de beschaafde wereld.

De huidige praktijk van moslims

Vandaag bestaat die oorspronkelijke vervlechting en samenwerking niet meer. Wat daar in plaats is gekomen is een parallelliteit: moderne en religieuze instellingen en oriëntaties. Een gevecht wordt geforceerd naar het model van het Westen, om de religie te verdringen. Een repressieve moderniseringsproject waarvan de religie het object is.  Politiek begon zich los te koppelen van de religieuze bronnen. Of dat politiek laat zich strategisch ondersteunen. Politieke levenssferen worden rationeel en vanuit maatschappijbeeld gevormd. Heel veel onderdelen van de publieke sferen worden  geseculariseerd. Hierdoor ontstaat er een neutrale, voor eenieder toegankelijke publieke ruimte. Andere levenssferen zijn beperkt tot het individuele leven.

Tegenovergestelde bewegingen zijn er ook. Dat de religie de politiek domineert en zo het totale leven onderwerpt aan de interpretaties van de politieke leiders. Zo ontstaat een repressieve politiek, in de naam van de religie. 

De religie wordt verdrongen naar de privé domein terwijl de islam daar niet geschikt voor is. Bovendien waarom de islam zich moet ‘terugtrekken’ niet beargumenteerd. Zeker niet in de beleving van de vrome gelovigen.

Soennitische traditie heeft zich altijd legitimerend en ondersteunend opgesteld. Zij was het cement van de islamitische samenlevingen. Ook de leverancier van de ware kennis, wet, richtlijnen en handelingsinstructies. Dat ging steeds goed en waarom moet het nu anders? De huidige ontwikkelingen komen voort uit opgedrongen herhaling van de Westerse ervaring van scheiding. Terwijl eigen geschiedenis zo’n vorm van scheiding overbodig maken. Religie en politiek kunnen zich tot elkaar verhouden en een basis zijn om eigen ontwikkelingslijn te realiseren.

Deze vraag en stelling moet zeer serieus worden bestudeerd.

Vierde meeting Lezen Leven

Gastspreker: Raşid Bal

Datum en plaats: 28 maart 2018, Rotterdam

Onderwerp: Staat van Religie of Religie van Staat?

Introductie

Een tijdje geleden is Hasan Turabi naar Nederland gekomen om te vertellen hoe wij de Islam in NL zouden moeten begrijpen. In Nederland gaat hij aan Nederlanders uitvoerig vertellen wat moderniteit is en hoe die is ontstaan. Dat werd zeer vreemd ervaren omdat hij niet was uitgenodigd om aan ‘ons’ over moderniteit te komen vertellen. Hij zou zich moeten beperken, was de verwachting, om iets te vertellen over moslims daar. Ik voel mij tot op zekere hoogte ook een outsider en vraag ik me af of ik moet wagen om iets te vertellen over de moderne staat en hoe die zich verhoudt tot de religie.  Vooral als dit verhaal betrekking heeft op de ervaring van de Westerse mens. Ik probeer me zorgvuldig op te stellen.

In het Midden-Oosten heeft de moderne staat voor veel problemen gezorgd. Die heeft de hele islamitische wereld gekoloniseerd en onderworpen. De moderne staat en modernisme hebben de moslims bereikt als ‘veroveraars’ en ‘vernietiger van de heilige orde’. De vraag is hoe dit mogelijk is geworden en wat is moslims ontgaan waardoor zij zo ‘vernederd’ werden. Wat moet nu de politieke-theologie van moslims zijn tav moderne staat? Kunnen zij die neutraal en objectief duiden en daarmee een verhouding ontwikkelen? Vanaf WO I is de islamitische politieke orde tot een einde gekomen. Dit heeft de moslims flink in de war gebracht. Het islamitisch denken is terug bij af geworven. Ik heb gemerkt dat de Islamitische politieke theorie onderontwikkeld is omdat de moderne staat ‘niet deugd’, ‘gevaarlijk’  en ‘uitheems’ is. Eigen ontwikkeling werd hierdoor overbodig geworden omdat de moderne staat en sociale ordening zich als enige oplossing aandienen. Of alles moest op nieuw beginnen. Er is geen ordening meer waarmee een moslim zich kan identificeren, als zijnde ‘van hem’ die hij koestert en zich daarvoor zou kunnen opofferen. Daarmee komen centrale oriëntaties als ‘fitna’, ‘martelaarschap’, ‘recht’, ‘sharia’, ‘orde’, ‘darul harp en darup islam’ enz. allemaal te vervallen. In de nieuwe werkelijkheid verwijzen zij nergens meer naar.  Wat ‘rechtvaardig’ betekent, kunnen moslims niet meer bepalen. De staat, gemeenschap, samenleving, oemma zijn allemaal verdwijnen. De moslims zijn ‘oemmaloos’, ‘staatloos’, ‘sharialoos’, ‘leiderloos’ geworden.

In de bronnen duiken was de gangbare reactie van moslims om deze nieuwe werkelijkheid te kunnen duiden en te bepalen wat gedaan moet worden met de dreiging van het Westen. Dit is begonnen in de tweede helft van de 19de eeuw en het was nog niet uitgekristalliseerd, toen kwam een einde aan de islamitische ordening in het Midden-Oosten. Er was geen ‘centrum’ meer. Istanbul was gevallen, Cairo was gevallen, Mekka en Tehran waren gevallen. Alsof dat niet genoeg was komen moslims achter dat in de Koran en in de traditie van de profeet het concept Staat niet voorkomt. Aan  het einde 19de eeuw waren moslim geleerden net begonnen om een antwoord te vinden om de penetratie van het Westen in de islamitische wereld, kwam de islamitische politieke geschiedenis ten einde.

Hierna zien wij dat moslims verstrooid worden, grenzen zijn vervallen. In hun denken, in hun oriëntaties en in hun verhouding tot de ‘overheersers’.  De politieke islam is in die context ontstaan, als een mogelijke poging om te komen tot een nieuwe ordening. Een poging om de islamitische geschiedenis te herstellen. Nu moslims ‘terug bij af zijn’ kan het ontstaat van de moderne staat grote relevantie hebben. In de beleving van de islamitische wereld is het een ‘monster’ die op hen afkomt en alles wat door God was beschikt, heilig en eeuwig was vernietigt. Hoe is die ontstaan en waarom is het zo succesvol? Voordat de moslims een duurzame reactie hadden kunnen ontwikkelen en een gepast omgang konden vinden, werden zij geconfronteerd om zich te schikken aan deze nieuwe en uitheemse ordening die hun eigen ordening had vernietigd. Dat is de situatie van moslims die massaal naar het Westen zijn gekomen. Een overzicht van de geschiedenis waaruit de moderne samenleving is voortgekomen, is zeker wat nu volgt.  

Religie van staat of staat van religie

Voor de komst van de religie was de staat, voor zover wij daarvan kunnen spreken, kwetsbaar. Het waren meer koninkrijken. Het waren eigenlijk tribale territoriale verbanden die opkwamen en weer snel uit elkaar vielen. Als bindingsfactor was het verwantschap bepalend. Grote gebieden en bevolkingsgroepen met elkaar verbinden en brengen onder het paraplu van de staat waren toen niet haalbaar. Het verwantschap voor grote bevolkingsgroepen was een kwetsbare bindingfactor. Zodra de groep en/of gebied te groot werd of de natuurlijke leider doodging, viel het verband snel uit elkaar. Macht en afschrikking waren eveneens bepalende factoren.  Mensen moesten zich onderwerpen. Maar sinds 5000 jaar wordt deze kwetsbaarheid door de religie gecompenseerd en versterkt. Bovenop de verwantschap komt nu de binding vanwege de religie. De religie (=binding) ging mensen onderling binden en ook binden met een centrum (god). De betrokkenen hebben dezelfde religie en dat maakt hen onderling verhoudingen duurzamer en robuuster. Het is de bron van legitimiteit van samenzijn en reden tot onderwerping van onderdanen voor de hogere. Toen de religie begon te vertellen wat we moesten doen, werd het overtuigender. De instructies gaven mensen een houvast en hebben het leven makkelijker gemaakt. Er ontstond een hiërarchie van ‘onderdanen’, ‘bestuurders’ en de koning. De koning wordt gemythologiseerd en snel voorzien van een goddelijk karakter en een goddelijke verschijning. God heeft beschikt om de koning koning te maken en daardoor was de koning goddelijk en heilig.

Christendom en koning

Het christendom zou ook deze rol vervullen. Toen het Romeinse Rijk uit elkaar begon te vallen, zocht de keizer een nieuwe ‘bindingsfactor’. De pluriforme en polytheïstische godsdienst van Rome was niet bindend genoeg. Het gebied was bovendien te groot. In die tijd was het zichtbaar geworden dat het Christendom een gemeenschap had en die leden waren zeer sterk tot elkaar verbonden. De broederschap en de waarheidsclaims ervan waren aantrekkelijk en eenduidig. Het was evident voor het Rijk om zijn heil te vinden in het Christendom. En zo is het Christendom staatsgodsdienst geworden. Het Rijk zou op die manier overeind worden gehouden. Maar het is niet goed gelukt. Omdat Jezus mensgeworden God was en zijn lichaam de Kerk was kon het zich niet constructief verhouden met de politiek. De koning moest zich onderwerpen aan de kerk. Omdat Jezus zich heeft opgeofferd en daardoor verzoening (verlossing) gerealiseerd is, was er geen ‘wet’. Wie zou bovendien aan een politieke leider gehoorzamen als die zelf gehoorzaamt aan een hogere macht, de Kerk. Terwijl de samenleving de wet wel nodig heeft. Het christendom was niet zo geschikt om de staat en politiek te faciliteren met ‘samenhang’, ‘binding’ en ‘recht’. De kerk verlangde alleen maar onderwerping. Het Rijk is uit elkaar gevallen en hierdoor is het Westerse werelddeel in permanente staat van oorlog terecht gekomen. Vanaf de 7de eeuw is er voortdurend geweld, onrust en armoede. De kerk speelt daar steeds een centrale rol bij. Gaande de tijd is een besef onder de geestelijken ontstaan dat dit godstoorn is.

Daartegenover stond dat de islamitische wereld de eeuwige ordening, recht en staatsvorm heeft gevonden. Zelf de invasie van mongolen en kruistochten hebben deze ordening niet kunnen ontwrichten.

Scheiding als enige oplossing

In het Westen is 1000 jaar lang gezocht naar ‘orde’, ‘recht’, ‘veiligheid’, stabiliteit en legitieme autoriteit. Het heeft heel lang niet gelukt. Het conflict tussen kerk en politiek is alleen maar dieper en rampzaliger geworden. Een keer was het de kerk die de overhand nam en andere keer was de koning die te machtig was. Wisseling ging steeds gepaard met oorlog. Een duurzame verhouding en politieke stabiliteit kon niet worden gerealiseerd. In die situatie was de christelijke wereld heel erg jaloers op moslims en zagen hun eigen toestand als ‘straf’ van God. De ‘duivelse’ moslims moesten hen een ‘les’ leren zodat de christenen ‘vroom’ maken. Vanaf 1500 dient zich een mogelijk alternatief aan: ontdekkingsreizen waardoor nieuwe culturen en godsdiensten worden ontdekt. Dat heeft de exclusieve claims van het christendom zwaar ondermijnd. Daarna komt Renaissance, Humanisme, Protestantisme en Verlichting. ‘Scheiding’ van wat van religie is en wat wereldlijks is, begon zich uit te tekenen.  De kerk moest zich niet meer bemoeien met de politiek en dat was voor de kerk lastig. De bron van legitimiteit van politieke macht werd niet meer bij God gezocht. Dezelfde redenering was ook van toepassing op het recht en die werden natuurrecht en grondrechten. Uit de natuurrecht en grondrechten werden lagere wetten afgeleid en zo ontstond een dagelijks leven dat voor grote groepen homogeen genoeg was.

Verdringing van Religie

Oplossing was glas helder: politiek en religie moesten ontvlecht worden. De staat moest soeverein zijn en zich niet schikken aan religie en/of kerk. De staat was de overkoepelende autoriteit die de publieke ruimte tot zijn beschikking had. De openbare ruimte moest worden geneutraliseerd. Deze ruimte wordt gevuld door een politieke ideologie, een staatsideologie en wetenschap. Religie werd meer en meer uit de publieke domein verdrongen en zij is iets privés geworden. De oorsprong van soevereiniteit kwam bij het volk te liggen. Geen god die beschikt en de koning instelt. Publieke autoriteit kon niet meer worden ontleend aan God.  Het volk werd de bron van autoriteit en legitimiteit. Hiermee kwam men tot de representatieve democratie. De huidige christelijke partijen kunnen hooguit inspiratie uit het christendom halen, geen instructie.

Ideale Staat en samenlevingsvorm

Na de WOII wordt de staat bestendigd. De religie is voor eeuwig verdrongen en bevrijding van burgers is afgedwongen. Religie wordt gezien als iets ‘achterhaald’, ‘iets wat van verleden is’, ‘iets wat geknecht en onderwerpt’, ‘iets wat achterlijk is’. Natie is vervangen door de burgers en wordt iets diffuus. De staat is neutraal en meer faciliterend van aard. Politiek verbindt en dient. De wetenschap is gerelativeerd, en religie wordt gesubjectiveerd. De religie is voorgoed ‘uitgeschakeld’ en op haar plek gezet. Scheiding van Kerk en Staat is voltooit en de staat heeft de strijd gewonnen. Hierna is pas in het Westen ‘eeuwige’ stabiliteit en vrede aangebroken. Het beeld dat ‘religie geweld veroorzaakt, intolerant is, alleen ellende heeft gebracht’ is een algemene perceptie geworden.  

Staat-Politiek-Civil Society

De uitkomst van dit historische wordingsproces is een nieuwe ordening waarvan de basis bestaat uit: scheiding van machten, democratische machtsvorming, rechtsstaat, scheiding van religie en staat, grondrechten, liberale vrijheden en liberale markteconomie.

Hieronder ligt de wil van de burger. De staat krijgt de vorm van een organisatie die zich oriënteert op de wil van het volk. Politieke partijen worden belangenbehartigers en politieke leiders managers. Charismatische of profetische leiders kunnen niet meer bestaan. ‘De geschiedenis was voltooid’.

Moslims als anomalie

Vooral met de arbeidsmigratie komen moslim in grote getalen naar het centrum van deze moderne staat en ordening. Gaande de tijd is zichtbaar geworden dat er onoverbrugbare afstand blijkt te bestaan tussen moslims en deze nieuwe werkelijkheid. Er doen zich conflicten voor. Moslims integreren zich niet aan deze heersende ordening, ook al leven zij langdurig in deze ordening. Waarom zij niet schikken blijft een duister. Voordat zij deze kunnen doorgronden, moeten zij zich daarmee verhouden. Zij worden geacht om zich te gedragen naar deze ordening: de staat is neutraal, alle burgers zijn gelijkwaardig, zij zorgt voor veiligheid en welvaart,  de openbare ruimte is rationeel en seculier ingericht. De verworvenheden zijn ook van toepassing op moslims. Deze ordening heeft niets te maken met de welke godsdienst dan ook.

De komst en weerstand van moslims wordt steeds vaker gezien als een verstoring van deze ordening. Dit omdat de islam zich niet gedraagt als een verdrongen religie, zoals het christendom. Zij houdt vast aan haar claims en maatschappelijke voorstellen. Er is verzet om zich te schikken aan de plek die gereserveerd is voor de religie in de moderne samenleving. Zij wil zich doen gelden in de openbare ruimte. De gedachte dat religie iets privés was geworden, gaan niet op voor de islam. De scheiding van kerk en staat gaat iet op voor de islam. Het is de vraag of islam en moslims deze scheiding onderschrijven. Dit zijn percepties die toegeschreven worden aan de islam.

Wat nu?

Nu ontstaat de discussie wat men de islam moet. In de islamitische geschiedenis is zo’n scheiding niet nodig geweest. De religie ging zich faciliterend functioneren voor de staat en politiek. Er was wet (sharia) waardoor de samenleving goed kon functioneren. Vooral de soennitische traditie. Waarom moest er een scheiding komen dan? Het is alsof de geschiedenis van de westerse samenlevingen, moslims versneld moesten doorlopen. Terwijl de noodzaak van de scheiding voor de islam niet werd onderbouwd uit eigen geschiedenis. Op externe gronden lijkt de scheiding ook een oplossing te zijn voor moslims en het scheidingsproces moest desnoods geforceerd opgang gebracht worden. De politiek-theologie wordt weer opnieuw ingevoerd te zijn. Alleen om de islam te laten schikken. Men heeft het over normen, waarden en omgangsvormen die geactiveerd worden. zij worden verheven tot de nieuwe maatstaven voor de islam en moslims. Zo wordt bepaald hoever moslims zijn in hun schikkingsproces.  Hiervoor moest de staat weer machtig gemaakt worden. Normerend. De claims van Verlichting en wetenschap wordt weer gereactiveerd.

Zodat islam gedwongen wordt om zich te schikken aan de dominante verordening.

Lezingenreeks 2018 met als thema ‘Democratie, Secularisme en Islam in Nederland’

Eerste meeting Lezen Leven

Gastspreker: Martijn de Koning

Datum en plaats: 14 maart 2018, Rotterdam

Onderwerp: Het Salafisme en de Politieke Theologie van de Nederlandse Staat

Introductie door Pieter Coppens

Als organisatie hebben we ons beperkt tot een vertaling van de Koran. Wij willen onze organisatie niet beperken tot een vertaling van de koran. Wij willen voorzien in de mogelijkheden van het Bildungsideaal/ Edeb. We willen trekker zijn van geestelijke ontwikkeling onder moslims waarbij onderscheid wordt gemaakt in persoonlijke, religieuze, algemene culturele, sociale en politieke vorming. Dit is iets wat binnen de wereld van universiteiten steeds meer onder druk komt. Meerdere vakken die zullen worden aangeboden om deze brede scala aan vorming te bevorderen. Dit wordt gedaan in de vorm van een integraal programma dat min of meer drie jaar duurt. Deze lessenreeks dient begrepen te worden als een pilot voor het uitgebreide programma.

Lezing Martijn de Koning

Introductie

Ik heb het boek Salafisme met een aantal andere auteurs geschreven. Hiervoor heb ik veel veldwerk gedaan. Dit project is begonnen in 2006-2007. In tussentijd is Salafisme in toenemende mate een politiek onderwerp geworden en een onderwerp van beleid. Als men het over radicalisering heeft, dan heeft men het ook over het salafisme. Vandaag de dag gaat men gewoonlijk uit van scheiding tussen kerk en staat en dat beiden niet door elkaar beïnvloed worden. Twee constanten zijn dat staat zich voortdurend bezighoudt met religie en dat religieuze instanties ondergeschikt zijn aan de staat. Dit kunnen we de politieke theologie noemen van de seculiere staat. Ondanks de scheiding, heeft de staat altijd een soort ‘religiebeleid’. Dat is nu vooral het geval mbt islam.

Politici over het salafisme

Het probleem van deze uitspraken is dat ze uitgaan van verschillende definities van het salafisme.

Salafisme definiëren we in ons werk als een trend binnen de islamitische traditie die op basis van een ideaalbeeld probeert moslims een visie levenswijze willen meegeven die volgens hen rechtvaardiger en bevredigender is. Authenticiteit is niet per se een onderscheidend eigenschap van het salafisme. Dit is iets wat we bij alle religieuze bewegingen terugzien.

Wat is het beleid/ de positie van de staat t.o.v. het salafisme?

AIVD zegt dat islam meerdere stromingen kent. Het gaat niet zozeer om de geloofsleer op zich, maar juist om de manier waarop onderdelen van het geloof aan anderen worden opgelegd. Het is niet helder af te bakenen. Het is meer een verzamelterm voor fundamentalistische stromingen binnen de Islam.

De Staat zegt zich niet bezig te houden met religie, maar doet het feitelijk wel. In Nederland hebben we de verzuiling gehad. Elke zuil had haar eigen instituten. De overheid hield zich hiermee bezig via het vastleggen van wettelijke kaders en subsidies. Enerzijds zijn ze dus autonoom, maar anderzijds worden ze binnen juridische perken gehouden.

Vanaf 2003 is de term salafisme toegetreden tot onze vocabulaire. Dit gebeurde naar aanleiding van een rechtszaak over een aantal mensen die naar de regio Kasjmir waren gegaan om te strijden. Voor het eerst stelde het OM dat het om salafisten ging. Justitie is het salafisme steeds meer als een radicale-extremistische-fundamentalistische stroming die oproept tot gewelddadigheden en terreur. Op moment dat de woorden radicaal, extreem en fundamentalistisch in één zin voorkomen, dient men zich af te vragen wat het doel van die zin is en niet zozeer wat er gesteld wordt in die zin. Het idee is dat wanneer een salafist geweld pleegt, dit gerelateerd wordt aan zijn of haar salafistische opvattingen.

Wat doet dit beleid?

Hiermee wordt onderscheid gemaakt in een goede vorm van islam en een slechte vorm van islam. De overheid wil niet de complete Islam als een probleem zien. Dit onderscheid is niet nieuw. Met name in de koloniale geschiedenis werd onderscheid gemaakt in een gevaarlijke en niet gevaarlijke vorm van islam. Twee relevante begrippen hierbij zijn het oriëntalisme en het racisme. De niet gevaarlijke vorm van Islam werd met rust gelaten, maar de zogenoemde gevaarlijke islam (met name Arabieren) moest volledig geïsoleerd worden.

Het begrip Politieke Theologie

Degene die dit begrip heeft gemunt, is Carl Schmitt. Centrale vraag die hij stelt, is wanneer een staat soeverein en legitiem is.  Volgens hem zijn de moderne staten vanaf half negentiende eeuw zijn vervangers van de oude religie. Vroeger was god de ultieme wetgever, nu is het de staat. Dit behandelt hij vanaf drie invalshoeken: sociologie van conceptenjuridische dialectiek en legitimiteitvan de staat. Een staat is soeverein op moment dat het in staat is om de uitzondering op de regel te bepalen. Het bepalen van de regel zelf is niet zo belangrijk. Want met uitzonderingen worden exceptionele interventies bepaald. Bij een existentiële crisis m.b.t. het voortbestaan van de staat gaat het bijvoorbeeld om een uitzonderingssituatie; degene die dit tegenhoudt is degene die soeverein is.

Hendrick de Vries: Het werk van de staten is moeilijker geworden omdat we in een mondiale wereld leven waarbij er bedreigingen komen die de staat niet tegen kan houden. We zien voortdurend dat staten met nieuwe regelgeving komen om soeverein te kunnen blijven. Om grip te krijgen wat ongrijpbaar is. De staat is voortdurend in concurrentie met religie.

Staat van uitzondering

Deze drie zaken zien we terug in de discussie over islam en het salafisme in het bijzonder. Ten eerste bemoeit de staat zich bezig met islam en moslims aan de hand van integratiebeleid. Het integratiebeleid komt op in de jaren zeventig. Het was de Molukse burgers die onderwerp van integratiediscussie werden gemaakt. De WRR stelde bijvoorbeeld dat migranten en vooral moslimmigranten een bedreiging vormen voor onze culturele verworvenheden. Toen had men het nog niet over normen en waarden. Zij stelden dat de islam niet een gevaar is, behalve als het botst met onze culturele verworvenheden.

Belangrijk moment betreft 1989. De Rushdie-affaire heeft ertoe geleid dat de Nederlandse staat ontdekte “dat er moslims leefden in Nederland”. Islam werd steeds meer een item. Het einde van de Koude Oorlog heeft hierin een rol gespeeld. Ook de Golfoorlog is hierin belangrijk. De binnenlandse veiligheidsdienst werd in de jaren negentig flink uitgebreid.

Met 9/11 wordt islam op politiek niveau een hot item. Nederland kiest voor het anti-radicaliseringsbeleid. Met name na de Madrid-aanslagen. Alle discussies over veiligheid gaan vroeg of laat samen met islam en andersom. Dit is wat onder securitisering verstaan moet worden. De wijziging van terrorismewetgeving is hieraan gerelateerd. Het sluierverbod is een gevolg van de islam-veiligheid discussie.

Deteritorrialisering

Dit wil zeggen dat dreiging losstaat van het grondgebied. Salafisme wordt gezien als een mondiale beweging. Sociale media en internet worden gezien als toegangskanaal van het salafisme tot Nederland. Dealen met het salafisme wordt hierdoor steeds moeilijker.

Enerzijds stelt men dat ideologie tot radicalisering leidt, en anderzijds wordt uitsluiting (root causes model) als bron van radicalisering beschouwd. Officieel voert de staat geen anti-salafisme beleid. Maar in wezen doet het wel. Want naast andere groepen, is het salafisme altijd het onderwerp geweest van antiradicaliseringsbeleid. AIVD heeft altijd aangegeven dat stigmatisering voedingsbodem is voor radicalisering. De AIVD is altijd zeer genuanceerd geweest. Maar ministeries bijvoorbeeld zijn gaan stellen dat actie ondernomen moet worden tegen salafisme.

Vriend / Vijand

Binnen het radicaliseringsbeleid wordt impliciet onderscheid gemaakt in vrienden en vijanden. Moslimjongeren worden als een risicogroep beschouwd. Zo wordt op Schiphol aan zogenoemde Jihadi profiling gedaan.

Goede en slechte burgers worden van elkaar onderscheiden door te kijken welke religieuze leer aangehangen wordt. De afbakening tussen vriend en vijand en de discussie daarover wordt niet zozeer door de salafisten zelf bepaald, maar vooral door politieke actoren en andere factoren. Ook de wens stigmatisering te vermijden en de veranderende omgeving (Syrië bijvoorbeeld) spelen een rol in de discussie wie vriend en wie vijand is.

Dit leidt ertoe dat bijvoorbeeld onderscheid wordt gemaakt in goede salafisten en slechte salafisten. En of er niet ooit een staatsislam komt in Europa.

Tweede meeting Lezen Leven

Gastspreker: Marin Terpstra

Datum en plaats: 21 maart 2018, Rotterdam

Onderwerp: Religie in de Democratie

Introductie

Tijdens deze les worden vier onderwerpen besproken:

  1. Het gedachtegoed van filosoof Thomas Hobbes met betrekking tot de moderne staat. Zijn opvattingen kunnen beschouwd worden als de grondideeën van de moderne staat.
  2. Inbreuk van de liberale democratie (er bestaat ook zoiets als onliberale democratie) op de moderne staat
  3. De opvattingen van Claude Lefort over liberale democratie
  4. De rol van religie in de democratie

Gedachtegoed van Hobbes

Hobbes was voorstander van de absolutistische monarchie. De soevereine staat was hier de vastlegger van. Deze soevereine staat zorgde ten eerste voor een onderscheid tussen binnenland en buitenland. Dit wil zeggen dat een grondgebied intern gepacificeerd wordt, d.w.z. dat één partij het monopolie op geweld en macht heeft. Ten tweede zorgde het voor een uniformering van overheid en rechtsorde. Overal op het grondgebied worden dezelfde wetten gehanteerd. Ten derde stemmen burgers in met de legitimiteit van de staat. Dit wil zeggen dat burgers omwille van de vrede macht overdragen aan de staat.

Het feit dat overal op het grondgebied dezelfde wetten gehanteerd worden, heeft gevolgen voor religie omdat deze vóór de komst van de soevereine staat haar eigen rechtsorde had. Vanaf dat moment heeft de kerk geen rechtsbevoegdheid meer in de politiek en publieke ruimte. De soevereine staat is geen goddelijke orde, maar juist een seculiere orde. Vóór de moderne staat was er in bepaalde zin taakverdeling tussen kerk en staat. Het eerste hield zich bezig met zielenheil van mensen en het tweede met wereldse zaken. Met de komst van de moderne staat krijgt religie een andere rol. Enerzijds ontstaat zoiets als bisschopstaf (publieke religie), anderzijds wordt religie iets individueels. De eerste rol betekende dat ieder regio/land haar eigen religie had voor de publieke ruimte. Met deze ideeën probeert Hobbes de dubbele loyaliteit te neutraliseren. In de publieke ruimte dient er maar één macht en één loyaliteit te zijn, en dat is de staat.

Inbreuk van de liberale democratie op de Moderne staat

Met de komst van liberale democratie verdwijnt de scheidslijn tussen burgers en de staat, iets wat in Hobbes’ moderne staat sterk aanwezig was. Hiermee lijkt er ook een eind te komen aan de verbanning van religie uit de publieke en politieke ruimte. Want op moment dat religieuzen aan de macht komen, komt hiermee ook religie aan de macht. Religie krijgt weer politiek gezag. Met de liberale democratie verschuift de soevereiniteit van de staat naar de burgers toe. De staat wordt beperkt in zijn handelen door de grondrechten van de burgers. Liberale democratie is met andere woorden een afzwakking van de soevereiniteit van de staat.

Opvattingen van Claude Lefort over liberale democratie

Volgens Claude Lefort wordt liberale democratie gekenmerkt door het ontbreken van een eenheid onder het volk. Daar waar in de traditionele democratie nog een eenheid gevonden kon worden in de opvattingen van het volk, is in de liberale democratie sprake van georganiseerde strijd tussen burgers. Zolang zij zich aan de regels houden, mogen zij elkaars opvattingen bestrijden en proberen aan de macht te komen. In deze staat wordt het onderscheid tussen de symbolische orde en de politieke werkelijkheid gewaarborgd. Iemand mag bijvoorbeeld niet zeggen dat hij of zij dé staat of dé macht is.

Rol van religie in Democratie

Het begrip religie wordt sinds de zeventiende eeuw geprojecteerd op alle overtuigingen, geloven, levensbeschouwingen, enz. op de wereld. Het woord religie stamt uit de Romeinse tijd. Het betekent voortzetting van tradities, sociale cohesie, binden en verering van de keizer. In de tijd van Romeinen werden religies onderscheiden als toegestaan en niet toegestaan. Het christendom was aanvankelijk een niet-toegestane religie in de Romeinse tijd. Toen deze religie zich had weten te vestigen, verving het het onderscheid tussen toegestane en niet toegestane religie door ware en onware religie. De theocratie deed zijn intrede. Er ontstond een priesterheerschappij. De vooronderstelling was dat de macht van God bemiddeld was.

In de liberale democratie is het niet meer de waarheid die de regels bepaalt, maar juist de autoriteit. De autoriteit staat voor de meerderheid van het volk. Waarheid wordt gereduceerd tot een individuele belevenis. Ook religie valt binnen dit domein. Na WOII werd religie steeds meer als een vijand beschouwd. Het werd gezien als de bron van alle vrijheid beperkende verboden en geboden.

Derde meeting Lezen Leven

Gastspreker: Raşid Bal

Datum en plaats: 04 maart 2018, Rotterdam

Onderwerp: Staat van Religie of Religie van Staat?

Introductie

Vorige keer hebben we het over gehad hoe het christendom zich door de eeuwen heen zich heeft verhouden tot de staat/politiek. Mijn stelling was dat het christendom zich niet kon verhouden met de staat en politiek. Het verlangde alleen maar onvoorwaardelijke onderwerping. Scheiding van kerk en staat diende zich aan als een noodzakelijke oplossing. Zeker in de context van de christelijke wereld. De politiek en kerk konden niet met elkaar samenwerken, om de samenleving te dienen. Mijn stelling voor de Islam is dat een scheiding tussen staat en religie niet noodzakelijk is. De islamitische geschiedenis is een getuige daarvan. De politiek en religie konden redelijk duurzaam met elkaar samenwerken, elkaar faciliteren en versterken.  

Islam in het publieke domein

Via de Fikh (islamitische jurisprudentie) zorgt islam voor dat mensen handelingsinstructies hebben voor het dagelijkse omgang en op die manier werd God overal aanwezig. De Sharia was van toepassing. De hele samenleving wordt ingericht op basis van islamitische regels en wetten. De politieke autoriteit en de religieuze autoriteit ondersteunen elkaar in besluitvorming en inrichten van de samenleving. De religie steunt de politiek; zij nestelt zich in het juridisch apparaat en overheidsinstellingen. Het legitimeert de staat, doordat de staat Sharia toepast en handhaaft is zij legitiem. De religie bemenst de instituties zoals madrassas, rechtspraak, stichtingen en soefistische orden en op via die instellingen werkt de religie zeer doordringend. De politiek en religie vullen elkaar aan. De taal, cultuur, verhoudingen en omgangsvormen zijn allemaal gekleurd door de islam.

Religie het zorgt voor sociale cohesie. Deze wederzijdse afhankelijkheid heeft 1200 jaar gewerkt. Het heeft geleid tot orde, stabiliteit veiligheid en welvaart. Deze ordening is gebaseerd op de islamitische bronnen en daarmee is zij heilig en gaande de tijd is een overtuiging ontstaan dat zij ‘eeuwig’ is beschikt. Na deze heilige ordening zou de einde der tijden (kiyama) komen.

Een aantal kwetsbare schakels hierin waren hoe politieke macht overgedragen moest worden, hoe macht misbruik tegengegaan zou moeten worden en invasie van vijanden. Deze kwetsbare schakels veroorzaakten tijdelijk onrust en verstoring van de ordening. Maar die tijden waren kortstondig en lokaal.

Deze cohesie is sinds 200 jaar in elkaar gezakt. Eerst stortte de islamitische wereld in politieke zin. Vervolgens ging de sociale cohesie storten en islamitische wereld is sterk gefragmenteerd en gekoloniseerd. Vanaf WO I begon bij de doorsnee moslims te doordringen dat de islamitische wereld in elkaar zakt.

Kan de islamitische geschiedenis en ordening hersteld worden? kunnen moslims hun centrum weer vinden? Waar is het? Wat moet anders? Of gaat het om dat de islamitische wereld zich voegt aan de wereldgeschiedenis? Zich snel moderniseert en zich aansluit bij de beschaafde wereld.

De huidige praktijk van moslims

Vandaag bestaat die oorspronkelijke vervlechting en samenwerking niet meer. Wat daar in plaats is gekomen is een parallelliteit: moderne en religieuze instellingen en oriëntaties. Een gevecht wordt geforceerd naar het model van het Westen, om de religie te verdringen. Een repressieve moderniseringsproject waarvan de religie het object is.  Politiek begon zich los te koppelen van de religieuze bronnen. Of dat politiek laat zich strategisch ondersteunen. Politieke levenssferen worden rationeel en vanuit maatschappijbeeld gevormd. Heel veel onderdelen van de publieke sferen worden  geseculariseerd. Hierdoor ontstaat er een neutrale, voor eenieder toegankelijke publieke ruimte. Andere levenssferen zijn beperkt tot het individuele leven.

Tegenovergestelde bewegingen zijn er ook. Dat de religie de politiek domineert en zo het totale leven onderwerpt aan de interpretaties van de politieke leiders. Zo ontstaat een repressieve politiek, in de naam van de religie. 

De religie wordt verdrongen naar de privé domein terwijl de islam daar niet geschikt voor is. Bovendien waarom de islam zich moet ‘terugtrekken’ niet beargumenteerd. Zeker niet in de beleving van de vrome gelovigen.

Soennitische traditie heeft zich altijd legitimerend en ondersteunend opgesteld. Zij was het cement van de islamitische samenlevingen. Ook de leverancier van de ware kennis, wet, richtlijnen en handelingsinstructies. Dat ging steeds goed en waarom moet het nu anders? De huidige ontwikkelingen komen voort uit opgedrongen herhaling van de Westerse ervaring van scheiding. Terwijl eigen geschiedenis zo’n vorm van scheiding overbodig maken. Religie en politiek kunnen zich tot elkaar verhouden en een basis zijn om eigen ontwikkelingslijn te realiseren.

Deze vraag en stelling moet zeer serieus worden bestudeerd.

Vierde meeting Lezen Leven

Gastspreker: Raşid Bal

Datum en plaats: 28 maart 2018, Rotterdam

Onderwerp: Staat van Religie of Religie van Staat?

Introductie

Een tijdje geleden is Hasan Turabi naar Nederland gekomen om te vertellen hoe wij de Islam in NL zouden moeten begrijpen. In Nederland gaat hij aan Nederlanders uitvoerig vertellen wat moderniteit is en hoe die is ontstaan. Dat werd zeer vreemd ervaren omdat hij niet was uitgenodigd om aan ‘ons’ over moderniteit te komen vertellen. Hij zou zich moeten beperken, was de verwachting, om iets te vertellen over moslims daar. Ik voel mij tot op zekere hoogte ook een outsider en vraag ik me af of ik moet wagen om iets te vertellen over de moderne staat en hoe die zich verhoudt tot de religie.  Vooral als dit verhaal betrekking heeft op de ervaring van de Westerse mens. Ik probeer me zorgvuldig op te stellen.

In het Midden-Oosten heeft de moderne staat voor veel problemen gezorgd. Die heeft de hele islamitische wereld gekoloniseerd en onderworpen. De moderne staat en modernisme hebben de moslims bereikt als ‘veroveraars’ en ‘vernietiger van de heilige orde’. De vraag is hoe dit mogelijk is geworden en wat is moslims ontgaan waardoor zij zo ‘vernederd’ werden. Wat moet nu de politieke-theologie van moslims zijn tav moderne staat? Kunnen zij die neutraal en objectief duiden en daarmee een verhouding ontwikkelen? Vanaf WO I is de islamitische politieke orde tot een einde gekomen. Dit heeft de moslims flink in de war gebracht. Het islamitisch denken is terug bij af geworven. Ik heb gemerkt dat de Islamitische politieke theorie onderontwikkeld is omdat de moderne staat ‘niet deugd’, ‘gevaarlijk’  en ‘uitheems’ is. Eigen ontwikkeling werd hierdoor overbodig geworden omdat de moderne staat en sociale ordening zich als enige oplossing aandienen. Of alles moest op nieuw beginnen. Er is geen ordening meer waarmee een moslim zich kan identificeren, als zijnde ‘van hem’ die hij koestert en zich daarvoor zou kunnen opofferen. Daarmee komen centrale oriëntaties als ‘fitna’, ‘martelaarschap’, ‘recht’, ‘sharia’, ‘orde’, ‘darul harp en darup islam’ enz. allemaal te vervallen. In de nieuwe werkelijkheid verwijzen zij nergens meer naar.  Wat ‘rechtvaardig’ betekent, kunnen moslims niet meer bepalen. De staat, gemeenschap, samenleving, oemma zijn allemaal verdwijnen. De moslims zijn ‘oemmaloos’, ‘staatloos’, ‘sharialoos’, ‘leiderloos’ geworden.

In de bronnen duiken was de gangbare reactie van moslims om deze nieuwe werkelijkheid te kunnen duiden en te bepalen wat gedaan moet worden met de dreiging van het Westen. Dit is begonnen in de tweede helft van de 19de eeuw en het was nog niet uitgekristalliseerd, toen kwam een einde aan de islamitische ordening in het Midden-Oosten. Er was geen ‘centrum’ meer. Istanbul was gevallen, Cairo was gevallen, Mekka en Tehran waren gevallen. Alsof dat niet genoeg was komen moslims achter dat in de Koran en in de traditie van de profeet het concept Staat niet voorkomt. Aan  het einde 19de eeuw waren moslim geleerden net begonnen om een antwoord te vinden om de penetratie van het Westen in de islamitische wereld, kwam de islamitische politieke geschiedenis ten einde.

Hierna zien wij dat moslims verstrooid worden, grenzen zijn vervallen. In hun denken, in hun oriëntaties en in hun verhouding tot de ‘overheersers’.  De politieke islam is in die context ontstaan, als een mogelijke poging om te komen tot een nieuwe ordening. Een poging om de islamitische geschiedenis te herstellen. Nu moslims ‘terug bij af zijn’ kan het ontstaat van de moderne staat grote relevantie hebben. In de beleving van de islamitische wereld is het een ‘monster’ die op hen afkomt en alles wat door God was beschikt, heilig en eeuwig was vernietigt. Hoe is die ontstaan en waarom is het zo succesvol? Voordat de moslims een duurzame reactie hadden kunnen ontwikkelen en een gepast omgang konden vinden, werden zij geconfronteerd om zich te schikken aan deze nieuwe en uitheemse ordening die hun eigen ordening had vernietigd. Dat is de situatie van moslims die massaal naar het Westen zijn gekomen. Een overzicht van de geschiedenis waaruit de moderne samenleving is voortgekomen, is zeker wat nu volgt.  

Religie van staat of staat van religie

Voor de komst van de religie was de staat, voor zover wij daarvan kunnen spreken, kwetsbaar. Het waren meer koninkrijken. Het waren eigenlijk tribale territoriale verbanden die opkwamen en weer snel uit elkaar vielen. Als bindingsfactor was het verwantschap bepalend. Grote gebieden en bevolkingsgroepen met elkaar verbinden en brengen onder het paraplu van de staat waren toen niet haalbaar. Het verwantschap voor grote bevolkingsgroepen was een kwetsbare bindingfactor. Zodra de groep en/of gebied te groot werd of de natuurlijke leider doodging, viel het verband snel uit elkaar. Macht en afschrikking waren eveneens bepalende factoren.  Mensen moesten zich onderwerpen. Maar sinds 5000 jaar wordt deze kwetsbaarheid door de religie gecompenseerd en versterkt. Bovenop de verwantschap komt nu de binding vanwege de religie. De religie (=binding) ging mensen onderling binden en ook binden met een centrum (god). De betrokkenen hebben dezelfde religie en dat maakt hen onderling verhoudingen duurzamer en robuuster. Het is de bron van legitimiteit van samenzijn en reden tot onderwerping van onderdanen voor de hogere. Toen de religie begon te vertellen wat we moesten doen, werd het overtuigender. De instructies gaven mensen een houvast en hebben het leven makkelijker gemaakt. Er ontstond een hiërarchie van ‘onderdanen’, ‘bestuurders’ en de koning. De koning wordt gemythologiseerd en snel voorzien van een goddelijk karakter en een goddelijke verschijning. God heeft beschikt om de koning koning te maken en daardoor was de koning goddelijk en heilig.

Christendom en koning

Het christendom zou ook deze rol vervullen. Toen het Romeinse Rijk uit elkaar begon te vallen, zocht de keizer een nieuwe ‘bindingsfactor’. De pluriforme en polytheïstische godsdienst van Rome was niet bindend genoeg. Het gebied was bovendien te groot. In die tijd was het zichtbaar geworden dat het Christendom een gemeenschap had en die leden waren zeer sterk tot elkaar verbonden. De broederschap en de waarheidsclaims ervan waren aantrekkelijk en eenduidig. Het was evident voor het Rijk om zijn heil te vinden in het Christendom. En zo is het Christendom staatsgodsdienst geworden. Het Rijk zou op die manier overeind worden gehouden. Maar het is niet goed gelukt. Omdat Jezus mensgeworden God was en zijn lichaam de Kerk was kon het zich niet constructief verhouden met de politiek. De koning moest zich onderwerpen aan de kerk. Omdat Jezus zich heeft opgeofferd en daardoor verzoening (verlossing) gerealiseerd is, was er geen ‘wet’. Wie zou bovendien aan een politieke leider gehoorzamen als die zelf gehoorzaamt aan een hogere macht, de Kerk. Terwijl de samenleving de wet wel nodig heeft. Het christendom was niet zo geschikt om de staat en politiek te faciliteren met ‘samenhang’, ‘binding’ en ‘recht’. De kerk verlangde alleen maar onderwerping. Het Rijk is uit elkaar gevallen en hierdoor is het Westerse werelddeel in permanente staat van oorlog terecht gekomen. Vanaf de 7de eeuw is er voortdurend geweld, onrust en armoede. De kerk speelt daar steeds een centrale rol bij. Gaande de tijd is een besef onder de geestelijken ontstaan dat dit godstoorn is.

Daartegenover stond dat de islamitische wereld de eeuwige ordening, recht en staatsvorm heeft gevonden. Zelf de invasie van mongolen en kruistochten hebben deze ordening niet kunnen ontwrichten.

Scheiding als enige oplossing

In het Westen is 1000 jaar lang gezocht naar ‘orde’, ‘recht’, ‘veiligheid’, stabiliteit en legitieme autoriteit. Het heeft heel lang niet gelukt. Het conflict tussen kerk en politiek is alleen maar dieper en rampzaliger geworden. Een keer was het de kerk die de overhand nam en andere keer was de koning die te machtig was. Wisseling ging steeds gepaard met oorlog. Een duurzame verhouding en politieke stabiliteit kon niet worden gerealiseerd. In die situatie was de christelijke wereld heel erg jaloers op moslims en zagen hun eigen toestand als ‘straf’ van God. De ‘duivelse’ moslims moesten hen een ‘les’ leren zodat de christenen ‘vroom’ maken. Vanaf 1500 dient zich een mogelijk alternatief aan: ontdekkingsreizen waardoor nieuwe culturen en godsdiensten worden ontdekt. Dat heeft de exclusieve claims van het christendom zwaar ondermijnd. Daarna komt Renaissance, Humanisme, Protestantisme en Verlichting. ‘Scheiding’ van wat van religie is en wat wereldlijks is, begon zich uit te tekenen.  De kerk moest zich niet meer bemoeien met de politiek en dat was voor de kerk lastig. De bron van legitimiteit van politieke macht werd niet meer bij God gezocht. Dezelfde redenering was ook van toepassing op het recht en die werden natuurrecht en grondrechten. Uit de natuurrecht en grondrechten werden lagere wetten afgeleid en zo ontstond een dagelijks leven dat voor grote groepen homogeen genoeg was.

Verdringing van Religie

Oplossing was glas helder: politiek en religie moesten ontvlecht worden. De staat moest soeverein zijn en zich niet schikken aan religie en/of kerk. De staat was de overkoepelende autoriteit die de publieke ruimte tot zijn beschikking had. De openbare ruimte moest worden geneutraliseerd. Deze ruimte wordt gevuld door een politieke ideologie, een staatsideologie en wetenschap. Religie werd meer en meer uit de publieke domein verdrongen en zij is iets privés geworden. De oorsprong van soevereiniteit kwam bij het volk te liggen. Geen god die beschikt en de koning instelt. Publieke autoriteit kon niet meer worden ontleend aan God.  Het volk werd de bron van autoriteit en legitimiteit. Hiermee kwam men tot de representatieve democratie. De huidige christelijke partijen kunnen hooguit inspiratie uit het christendom halen, geen instructie.

Ideale Staat en samenlevingsvorm

Na de WOII wordt de staat bestendigd. De religie is voor eeuwig verdrongen en bevrijding van burgers is afgedwongen. Religie wordt gezien als iets ‘achterhaald’, ‘iets wat van verleden is’, ‘iets wat geknecht en onderwerpt’, ‘iets wat achterlijk is’. Natie is vervangen door de burgers en wordt iets diffuus. De staat is neutraal en meer faciliterend van aard. Politiek verbindt en dient. De wetenschap is gerelativeerd, en religie wordt gesubjectiveerd. De religie is voorgoed ‘uitgeschakeld’ en op haar plek gezet. Scheiding van Kerk en Staat is voltooit en de staat heeft de strijd gewonnen. Hierna is pas in het Westen ‘eeuwige’ stabiliteit en vrede aangebroken. Het beeld dat ‘religie geweld veroorzaakt, intolerant is, alleen ellende heeft gebracht’ is een algemene perceptie geworden.  

Staat-Politiek-Civil Society

De uitkomst van dit historische wordingsproces is een nieuwe ordening waarvan de basis bestaat uit: scheiding van machten, democratische machtsvorming, rechtsstaat, scheiding van religie en staat, grondrechten, liberale vrijheden en liberale markteconomie.

Hieronder ligt de wil van de burger. De staat krijgt de vorm van een organisatie die zich oriënteert op de wil van het volk. Politieke partijen worden belangenbehartigers en politieke leiders managers. Charismatische of profetische leiders kunnen niet meer bestaan. ‘De geschiedenis was voltooid’.

Moslims als anomalie

Vooral met de arbeidsmigratie komen moslim in grote getalen naar het centrum van deze moderne staat en ordening. Gaande de tijd is zichtbaar geworden dat er onoverbrugbare afstand blijkt te bestaan tussen moslims en deze nieuwe werkelijkheid. Er doen zich conflicten voor. Moslims integreren zich niet aan deze heersende ordening, ook al leven zij langdurig in deze ordening. Waarom zij niet schikken blijft een duister. Voordat zij deze kunnen doorgronden, moeten zij zich daarmee verhouden. Zij worden geacht om zich te gedragen naar deze ordening: de staat is neutraal, alle burgers zijn gelijkwaardig, zij zorgt voor veiligheid en welvaart,  de openbare ruimte is rationeel en seculier ingericht. De verworvenheden zijn ook van toepassing op moslims. Deze ordening heeft niets te maken met de welke godsdienst dan ook.

De komst en weerstand van moslims wordt steeds vaker gezien als een verstoring van deze ordening. Dit omdat de islam zich niet gedraagt als een verdrongen religie, zoals het christendom. Zij houdt vast aan haar claims en maatschappelijke voorstellen. Er is verzet om zich te schikken aan de plek die gereserveerd is voor de religie in de moderne samenleving. Zij wil zich doen gelden in de openbare ruimte. De gedachte dat religie iets privés was geworden, gaan niet op voor de islam. De scheiding van kerk en staat gaat iet op voor de islam. Het is de vraag of islam en moslims deze scheiding onderschrijven. Dit zijn percepties die toegeschreven worden aan de islam.

Wat nu?

Nu ontstaat de discussie wat men de islam moet. In de islamitische geschiedenis is zo’n scheiding niet nodig geweest. De religie ging zich faciliterend functioneren voor de staat en politiek. Er was wet (sharia) waardoor de samenleving goed kon functioneren. Vooral de soennitische traditie. Waarom moest er een scheiding komen dan? Het is alsof de geschiedenis van de westerse samenlevingen, moslims versneld moesten doorlopen. Terwijl de noodzaak van de scheiding voor de islam niet werd onderbouwd uit eigen geschiedenis. Op externe gronden lijkt de scheiding ook een oplossing te zijn voor moslims en het scheidingsproces moest desnoods geforceerd opgang gebracht worden. De politiek-theologie wordt weer opnieuw ingevoerd te zijn. Alleen om de islam te laten schikken. Men heeft het over normen, waarden en omgangsvormen die geactiveerd worden. zij worden verheven tot de nieuwe maatstaven voor de islam en moslims. Zo wordt bepaald hoever moslims zijn in hun schikkingsproces.  Hiervoor moest de staat weer machtig gemaakt worden. Normerend. De claims van Verlichting en wetenschap wordt weer gereactiveerd.

Zodat islam gedwongen wordt om zich te schikken aan de dominante verordening.